-
1 fondement
fondement [fõdmã]〈m.〉2 grond ⇒ reden, oorzaak♦voorbeelden:jeter les fondements de • de grondslag leggen voormanquer de fondement • ongegrond zijnsans fondement • ongegrond -
2 trembler sur ses fondements
trembler sur ses fondementsDictionnaire français-néerlandais > trembler sur ses fondements
-
3 ébranler
ébranler [eebrãlee]1 〈 ook figuurlijk〉 doen schudden op zijn grondvesten ⇒ doen wankelen, onzeker maken, aan het twijfelen brengen♦voorbeelden:1 ébranler qn. à force d'arguments • iemand met een veelheid van argumenten aan het twijfelen brengen1 in beweging komen ⇒ in beweging gebracht worden, zich in beweging zetten1. v1) doen schudden, doen wankelen2) ondermijnen [gezondheid]4) schokken2. s'ébranlerv
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский